Halfweg de jaren zeventig was mijn kapper al een soort fossiel. De beste man was niet eens zo oud, hij had kinderen van mijn leeftijd. Midden in het centrum van Raalte, met een heuse wandelpromenade, had hij zijn nering, waarschijnlijk al meer dan 25 jaar. Zijn zaak zag er ouderwets uit. Via een gewone voordeur kwam je in een soort voorportaal waar het volstond met stinkende jassen, petten op de kapstok en een enkele wandelstok. De kapper keek dan op van zijn arbeid, stak zijn hand op ter verwelkoming. Tegelijkertijd voorzag hij de andere klanten van informatie wie er binnen kwam, zo nodig opgesmukt met saillante details. De meeste klanten waren op leeftijd. Anderen werden door hun moeder gestuurd al dan niet samen met hun vader. Dat was net zo gemakkelijk. Ik was er dus zo een.
Eenmaal in de zaak, hel verlicht met tl-balken, stonden twee grote leren kapperstoelen voor twee identieke wasbakken die rijk omlijst waren met donkergrijs marmer. Daarnaast stond een hoge knipstoel voor knapen. De winkel was voorzien van grote ramen met bruinige vitrage die het zicht naar buiten bemoeilijkte. Maar ook de shag- en sigarenlucht was oorzaak van gezichtsbeperking. De rooklucht vermengde zich met Brylcreem, Fresh-up aftershave en als je pech had kwam er een oud mannetje binnen die de indringende lucht van pestvoer bij zich droeg. Aanvankelijk had ik weinig bezwaar tegen mijn kappersbezoeken. Ik luisterde met plezier naar de verhalen van de kapper die mogelijk meer blaren op zijn tong had dan op zijn vingers. Wat kon die man (mee)lullen met Jan en Alleman, maar nooit kwaadaardig. De kapper was een vriendelijke man met pretoogjes die zichtbaar tevreden was met zijn dagelijkse gedoetje, waar knippen slechts een onderdeel was. Er stonden vier stoelen langs het raam opgesteld, twee aan weerszijde van een formica tafel met tijdschriften en het Sallands Dagblad. Om de zoveel tijd ging de deur naar het achterruim open en bracht de kappersvrouw een verse pot koffie in een doffe ouderwets roestvrijstalen kan met gekruld schenkgedeelte. Dit ging meestal onopgemerkt, want zelden kregen we de kappersvrouw te zien. De kapper schonk dan koffie voor de wachtenden, soms wel vier mensen. Ze wisten allen dat ze het eerste uur niet weg konden.
Na verloop van tijd begon het me tegen te staan, die kappersbezoeken. Het was niet de entourage, maar naarmate mijn puberteit zich nadrukkelijker aandiende was het bloempotmodel niet goed genoeg meer. En veel meer kon hij ook niet, want meestal verdeed hij zijn tijd met het knippen van bijna kale mannetjes of boeren die überhaupt geen oog hadden voor wereldse coupes. Ook schoor hij met regelmaat nog de klanten, maar dat hoefde bij mij nog niet.
Ik wilde een eigentijds uiterlijk, geen bloempotmodel dat na enkele weken helemaal rampzalig was, zeker als je haar halfweg de oren geknipt werd, waarmee er spatborden aan de zijkant van je hoofd groeiden. Ik wilde dus een model, maar vooral een andere kapper. Maar die was waarschijnlijk duurder. Ik opperde bij mijn moeder dat ik een model geknipt wilde hebben. ,,Dat is goed, vraag het maar aan de kapper.” Daar had ik niet op gerekend, ik dacht dat ze wel begreep dat ik bij de plattelandskapper weg wilde. Bovendien moest ik nog nadenken over het model, want wist ik veel. Het duurde nog een aantal knipbeurten voordat mijn aversie groot genoeg was. Ik moet dertien zijn geweest, in 1980, toen ik de stoute schoenen aantrok. Ik wilde een scheiding in het midden. Dat was hip, hoorde ik van mijn vrouwelijke klasgenoten die allemaal kwijlden bij die blonde lange man van Spargo. Ik had niks met disco, want immers net lid van de Status Quo-fanclub, maar in het gevlei komen bij de meisjes wilde ik wel.
Bij het volgende kappersbezoek mompelde ik iets dat ik een model wilde, een scheiding in het midden. De kapper knikte, trok een bedenkelijk gezicht, maar zijn ogen bleven vriendelijk naar mijn veel te lange haren met spatborden langs mijn oren kijken. ,,Zo” zei hij, ,,Dat kan.” Vervolgens liep hij naar een kast bij de deur waar zijn vrouw af en toe de koffie bracht. Het duurde even voordat hij gevonden had wat hij zocht, namelijk een groot boek dat hij op de marmeren platen bij de wastafels neerlegde. Aandachtig bladerde hij in het boek en begon hier en daar iets te lezen. Het was een oud boek, wel van na de oorlog, maar niet zo heel ver daarna schatte ik in. Hij maakte een snel knippend geluid met zijn schaar en duwde twee kammen in zijn witte kappersjas. Hij klikte nog even met zijn tong en toen liep hij op mij af. De operatie zou beginnen. Hij maakte mijn haren nat met een zilverkleurig potje voorzien van een rood pompje. Hij staakte zelfs zijn gesprekken met de wachters. Met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen was hij met me bezig, af en toe terugvallend op de aanwijzingen in het boek. Ik heb volgens mij gedachteloos in de stoel gezeten, immers ik had nog geen lenzen dus ik kon via de spiegel niet nagaan of ik er al als de Spargo-zanger uitzag. Heel abrupt, veel sneller dan ik gedacht had, zei de kapper dat het klaar was. Nog steeds zonder bril moest ik van hem mijn coupe beoordelen. Ik zei dat het goed was, want ik wilde niets liever snel naar huis fietsen om in alle rust het resultaat op me in te laten werken.
Eenmaal thuis schrok ik me een ongeluk. De haren zaten in een strakke scheiding in het midden. Het leek in het geheel niet op de losse scheiding met opgekamde ponnie van de populaire zanger. Toen ik het mislukte model weg wilde kammen, kwam de volgende klap. In het boek van de kapper had blijkbaar gestaan dat een scheiding in het midden alleen gemaakt kan worden met het knippen van een flinke hap in het midden van je haarlijn. Er zat een soort driehoek in mijn haarlijn op het voorhoofd. Ik denk dat ik een keer flink gevloekt heb, huilen deed ik niet meer in die tijd. Mijn moeder kwam poolshoogte nemen en zonder iets te zeggen zei ze dat ik de volgende keer maar naar de moderne kapper moest gaan. ,,Morgen?” vroeg ik hoopvol. Ze knikte.